Portland

‘PROBEER ZO WEINIG MOGELIJK AAN SIGUR RÓS TE DENKEN!’

Drie jaar lang zingt Portland al in het rond met ‘Pouring Rain’, Vanaf oktober wordt het kwartet eindelijk een groep waarvan u een hele plaat kunt kennen. In de DAFT Studios in Malmédy sleutelden Jente Pironet, Sarah Pepels, Arno De Bock en Gill Princen deze zomer aan hun debuut. Wij mochten een middag vlieg aan de muur zijn.

BEELD DAVID ZEGERS

Het is woensdagmiddag 10 juli en de Ardense heuvels baden in het zonlicht. Even vloek ik omdat ik me een middag in het duister van een studio moet terugtrekken, maar de Daft Studios hebben niets van het donkereholcliché dat meestal rond opnamehonken hangt. Binnen in de moderne blokkendoos waar Portland aan zijn eerste album sleutelt valt het licht door ramen en deuren binnen. Wanneer ik de controlekamer binnenstap, zie ik hoe Jente Pironet in de grote opnameruimte beneden moederziel alleen gitaar staat te spelen. “Vandaag nemen we vooral de laatste restjes op”, begroet toetseniste en cruciale tweede stem Sarah Pepels me “Maandag hebben we een hele dag drums gedaan, gisteren vooral gitaren, vandaag doen we wat nog extra moet: hier en daar nog een gitaarlijntje, en extra zangtakes.” Drie dagen DAFT-studio’s is geen eeuwigheid, dat beseft de groep ook, “maar de opnames zijn eigenlijk belachelijk vlot gegaan”, zegt Pironet wanneer hij bovenkomt. “We hebben vooraf al heel wat gedaan bij producer David Poltrock thuis. Het was de bedoeling om daar enkel wat preproductie te doen, maar het ging zo goed dat we meteen de record-knop indrukten. Elk idee dat we hadden klonk zo goed dat het meteen al bouwstenen voor de plaat werden. Dat was een opluchting, want ik ben altijd bang geweest dat ik bij opnames het bos niet meer door de bomen zou zien. Het ging veel beter dan ik had durven voorspellen.”

Rode kruisen

Je voelt dat de groep daar in de Ardennen op haar gemak is. Er wordt gedold, gespeeld en vooral onnozel gedaan. Wanneer Poltrock besluit om Pironet wat door een fuzzbox te laten zingen, maakt de frontman daarvan gebruik om een stukje van Jets ‘Are You Gonna Be My Girl?’ te schreeuwen. “Brul eens door die fuzzbox”, is een gebod dat assistent-geluidstechnicus Benoît Lafaut zich zal beklagen. Pironet roept zijn oren net niet aan stukken – hij had geen idee hoe luid het daarboven stond. Pepels giechelt. “Jente is nogal opgewonden.” Nog een beetje high van de triomf die de groep op Werchter te beurt viel? “Goh”, valt Pironet stil. “Eigenlijk is dat nog niet eens goed doorgedrongen. Ik heb tot zondag met Sarah op Werchter rondgelopen en twee dagen later moest ik al opnieuw gaan opnemen. Om maar te zeggen: de spullen van toen zitten nog in onze auto, die hebben we nog niet kunnen uitladen. Maar het was bijzonder, ja. Ik had nooit gedacht dat die tent om 13 uur al vol zou staan, maar plots zag ik vanaf het podium die rode kruisen boven de ingangen verschijnen. Het idee dat er twintigduizend mensen naar je staan te kijken, zo vroeg op de dag; dat durf je zelfs niet te dromen.” “Als je kijkt naar het aantal volgers dat we op Instagram en Facebook hebben, dan klopte dat ook niet”, vult Pepels aan. “Die vullen samen geen tent, en toch moet er op dat vroege uur blijkbaar een stoet in beweging zijn gekomen richting The Barn. En dan dat applaus, dat meezingen. Echt zot.” En weg is Pironet, weer naar zijn gitaar, om een laatste stukje krautrockklanken te spelen over de outro van ‘Ally Ally’. Beneden trekt Poltrock de deur van het versterkerskabinet open. “Het gaat luid zijn”, waarschuwt Pironet. Reageert de producer: “Och jong, ik heb bij Triggerfinger gespeeld.” En terwijl de gitarist zijn instrument met wat arpeggio’s de stratosfeer instuurt, vertrouwt hij me toe dat dit de laatste loodjes zijn. “Als we dit goed krijgen, zijn we klaar met dit nummer.” Het is niettemin wat zoeken. Pironet speelt en speelt, maar Poltrock is duidelijk: “Als je op die G zit werkt het, maar anders maak je gewoon pure noise die het nummer verdrinkt.” – “Ik dacht gewoon iets te doen als op ( ) van Sigur Rós”, klinkt het van beneden. “Probeer zo weinig mogelijk aan Sigur Rós te denken.” Een producer moet streng zijn. Klinkt het vanuit de zetel achter hem: “Hoera! We hebben de kaap van de 3.000 Instagramvolgers gerond.” Elk zijn prioriteiten

Geen gekabbel

“We hebben voor het album vooral songs gekozen die we nog nooit live hebben gespeeld”, legt Pepels ons ondertussen uit. “Het wordt een uitdaging om de fans ervan te overtuigen dat ook dat onze sound is, dat wij ook uptemposongs kunnen hebben en het niet alleen maar om ‘Pouring Rain’ draait. Als we alleen maar dat soort nummers zouden maken, zou die song er ook niet uitsteken. Dan zou alles kabbelen.” Dat gevaar dreigde wel. Meer dan drie jaar geleden al stak Portland in Humo’s Rock Rally voor het eerst het hoofd boven het maaiveld, anderhalf jaar geleden was er dan die overwinning in De Nieuwe Lichting. En telkens was er ‘Pouring Rain’, als eeuwige constante, een nummer dat Pironet bijna tien jaar geleden schreef. “En toch is het niet gaan vervelen”, zegt de zanger. “Als één iets me van deze periode bijblijft dan wel hoe dat elke keer wordt meegezongen. Maar ja, we twijfelen wel of het nummer op ons debuut hoort. Het kan zijn dat we het opnieuw opnemen, met echte drums in plaats van de beats, zodat het in het klankbeeld past, maar net zo goed laten we het zoals het is, en eindigt het als bonustrack achteraan.” Want neen, een plaat vol doorslagjes van dat doorbraaknummer moeten we niet verwachten. “Dat hadden we perfect kunnen doen”, zegt Pepels. “We hadden immers bijna honderd nummers om uit te kiezen, en daar zitten zeker ‘Pouring Rain’-achtige dingen tussen. Maar we vonden het net belangrijk dat we veel kanten zouden uitgaan. We hebben heel hard gezocht naar een eigen geluid, maar uiteindelijk wees het zichzelf uit, eenmaal we de juiste producer hadden gevonden. Met David vonden we iemand die heel goed het gevoel in onze muziek weet te vatten. En dat is wat het moest zijn: Jentes verhalen in een tijdloos geluid.”

Niet-Portland

De frontman beaamt. “Hierna gaan we een andere band zijn geworden. We zullen anders moeten gaan spelen, want sommige nummers neigen naar disco of zelfs gospel. Toen we bij David thuis zijn beginnen werken, hadden we 108 demo’s. Niet altijd verschillende songs, soms ook dezelfde in andere versies, maar toch: veel. Daar zijn we dan in gaan schrappen en blijven schrappen tot we er veertien overhielden. Daarmee zijn we beginnen puzzelen: we probeerden riffjes uit, andere percussie… tot we voor elk nummer een versie vonden waarmee we tevreden waren, zonder dat we rekening hielden met ‘dit moeten we ooit live kunnen brengen’ of ‘we zijn dit of dat soort band’. Dat gaf absolute vrijheid. Want ik vond het gek hoe mensen al toen we ‘Expectations’ uitbrachten vonden dat het zo niet-Portland was. Hoezo? We hebben nog niet eens een plaat uit, er is bijlange nog niet bepaald wat Portland is of niet!” – “We maken gewoon verschillende genres, vrees ik”, vult Pepels aan. “Jente schrijft een verhaal en dat bepaalt de sfeer. Soms zit er woede in, soms verdriet. Het gaat alle emotionele kanten op.” En dan moet ze weg. Er is een stukje in dat ‘Killer’s Mind’ dat Poltrock beter wil krijgen: “Noem het demoïtis, maar ik heb nog altijd niet van je gehoord wat wel zat in die ruwe versie die we bij mij thuis hebben opgenomen. O en let op je uitspraak: het moet ‘cHomfort’ zijn, en ook niet ‘aldough’ maar ‘although’.” Pepels begrijpt het en geeft hem take na take een andere versie. Soms werkt dat niet – “Deze was wat te mathematisch”, klinkt het dan streng uit de controlekamer – soms wel: “Doe maar zo, wat nonchalanter en minder popperig dan eerder.” Maar die uitspraak dus. “Verdomme,” klinkt het plots uit de speakers, “ik kan alleen maar aan Ben & Jerry’s Cookie Dough-ijs denken.” Nog een take dan maar? Nog eentje, en dan: “Yes! Kom maar af!” Ook dat staat er weer op. Terwijl de band samen rond één microfoon kruipt om wat handgeklap op te nemen, sluipen wij stilletjes de studio uit. We hebben genoeg gehoord.

De toekomst lacht Portland toe.

Reacties