“De song bepaalt zijn eigen richting”

Hij zit al jaren veilig achter de kit bij Blur, maar herleid hem niet tot drummer. In Engeland is Dave Rowntree een gerespecteerd maker van soundtracks, en met Radio Songs debuteert hij nu ook eindelijk met eigen nummers. ‘Zelfvertrouwen als songsmid moet je in je twintiger jaren krijgen, maar toen speelde ik helaas al in een ander bandje’, zegt de man in ons Zoomvenster. Zullen we dan maar beginnen met een vaststelling?

Dave, je hebt eindelijk een soloplaat gemaakt!

(lacht) “Dat valt niet te ontkennen. Ik was de laatste zeven jaar bezig met soundtracks voor film en televisie, en dat had me het zelfvertrouwen gegeven om mijn songschrijven naar een hoger niveau te tillen. Voor het eerst wilde ik écht iets doen met mijn nummers, en een plaat opnemen. Ik had voor die filmmuziek een studio ingericht bij me thuis, dus ik had de mogelijkheden – zeker toen die ramp gebeurde en de hele wereld stilviel. In de eerste lockdown had ik nog een opdracht voor een Netflixprogramma, maar toen de tweede keer alles op slot ging, werden er ook geen films meer geproduceerd, dus had ik tijd zat.”

“Ik had mijn studio eens kunnen opruimen, maar waarom zou ik de dag daarmee vergooien? Leo Abrahams, een vriend die ook producer is (van onder andere Editors – red.), had immers ook niets om handen, en dus besloten we samen iets te doen waar we anders geen ruimte voor vonden: die soloplaat van me. We konden elkaar misschien niet ontmoeten, maar met wat goeie voorbereiding lukte het wel om files over en weer te sturen. Elke ochtend spraken we elkaar via Zoom, verdeelden we het werk en gingen we aan de slag. Op het einde van de dag overliepen we de gedane zaken en stuurden we ons deel door. Dat was erg efficiënt werken: zes weken later waren we immers klaar.”

Je was altijd al meer dan een drummer?

“Als je ’t zo zegt, klinkt het alsof je dat niet echt de belangrijkste job vindt! Grapje, ik plaag je maar, want ik begrijp het. Maar ik ben inderdaad altijd meer geweest dan enkel muzikant. Eigenlijk zou ik percussionist in een klassiek orkest worden. En ik hield van jazz. Ik schrijf nog altijd jazz, recent nog voor een soundtrack. Dat was fun. Maar ja, drums zijn mijn eerste instrument, maar zeker niet mijn enige.”

“De radio is verantwoordelijk geweest voor mijn politiek ontwaken. Via buitenlandse zenders kwam ik in contact met andere zienswijzen”

“Mijn ouders waren geschoolde muzikanten en hadden in de jaren zestig veel littekens opgelopen in de orkestwereld. Zeker mijn moeder heeft het als mooie blonde vrouw moeilijk gehad. Zij raadden me aan om van muziek nooit mijn job te maken, maar het als hobby te houden; dan blijft het leuk. Natuurlijk heb ik hun advies straal genegeerd, maar de klassieke muziek ben ik toch gaan mijden. Ik had op mijn veertiende sowieso popmuziek en meisjes ontdekt, en welk effect het een op het ander had. Sindsdien heb ik altijd al songs geschreven, maar je hebt ook zelfvertrouwen nodig om daar aan te werken. Dat krijg je doorgaans in je twintiger jaren, omdat je dan denkt dat je over de wereld heerst. Maar ik speelde op die leeftijd al in een ander bandje, zoals je misschien weet.”

Je gaf je album de titel Radio Songs mee. Nochtans lijkt singlekwaliteit me niet echt het doel te zijn geweest, toch?

“Popradio was niet wat ik bedoelde. Het is een knipoog naar radiotechnologie, die een constante is geweest in mijn leven. Mijn vader werkte vroeger bij de luchtmacht en moest gevechtspiloten aanleren hoe ze zelf een radio konden bouwen of herstellen. Ik heb die liefde voor elektronica geërfd van hem: waar anderen gaan vissen of voetballen met hun vader, zat ik met hem aan de keukentafel radio’s te maken. We hadden een grote draadantenne in de tuin, waarmee we dan zenders van over heel de wereld konden ontvangen. Ik vind dat nog altijd opwindend. Ook de elektronica die ik op deze plaat heb gebruikt, heb ik grotendeels zelf gebouwd.”

“De radio is ook verantwoordelijk geweest voor mijn politiek ontwaken. Ik had een conventionele familie waar het nieuws binnenkwam via de BBC en centrumrechtse kranten. Alles vertolkte ongeveer dezelfde visie. Via buitenlandse posten kwam ik in contact met andere zienswijzen. Een aha-erlebenis; inzien dat er mogelijk meer dan één interpretatie was van wat er in de wereld gebeurde, en dat wat de Daily Mail en Daily Telegraph vertelden niet noodzakelijk waar waren.”

Sommige nummers op Radio Songs, zeker afsluiter “Who’s Asking”, leunen erg aan bij je filmmuziek. Fantaseerde je er bij het schrijven beelden bij?

“Min of meer. Ik wilde zeker geen rockplaat maken die klonk zoals Blur, maar dan eentje waarop ik ‘eindelijk’ zou kunnen laten horen wat voor goeie drummer ik ben. Dat zou zo vervelend zijn geweest! Het idee voor de sound van de plaat was om iets te doen met het geluid dat je hoort op de radio als je tussen posten in zit; een natuurlijke ruis, of net heel machinale geluiden, alsof apparaten met elkaar communiceren in hun eigen taal. Ik heb veel van dat soort klanken opgenomen voor ik aan de productie ben begonnen, en die tussen de tracks geweven. En soms heb ik ze verknipt zodat ze ritmisch klonken, als percussie.”

“Dat laatste nummer was ook effectief geschreven als pitch voor een project dat ik wilde doen. Het was voor koor bedoeld, en Leo hield er enorm van toen ik het liet horen, dus hebben we het herwerkt voor orkest en opgenomen met het Budapest Film Orchestra. Tja, het is natuurlijk niet zo raar dat mijn filmwerk zijn invloed naliet – ik heb deze songs geschreven op de instrumenten die ik doorgaans voor mijn soundtracks gebruik. Ik heb hier geen gitaar, bas en drum staan. Daarom klinkt het album zoals het klinkt.”

Je hebt bewust je drumkit aan de kant laten staan?

c Paul Postle

Voor mij klinkt Radio Songs in sfeer en klank vrij verwant aan de latere Blurplaten. Geeft dat weg hoeveel invloed jij op die albums hebt gehad?

“Ik heb in elk geval flink mijn vinger in de pap gehad bij de opnames daarvan. Maar wat ik vooral uit mijn werk bij Blur heb geleerd, is dat je elke song moet benaderen vanuit zijn eigen noden. De song bepaalt wat het wordt, je mag hem niet met een schoenlepel in een vormpje proberen te duwen die het niet past. Zo maken we toch muziek bij Blur, en dat is eigenlijk de enige manier die ik ken. Vandaar dat onze platen wel wat gemeenschappelijk hebben.”

Je bent nu wel je eigen frontman, en kunt je niet langer verschuilen achter je muur van trommels.

“Dat is geen probleem. Ik was al zanger voor ik in Blur zat, en als gemeenteraadslid in Norfolk was ik het de laatste jaren al gewoon om voor massa’s te spreken. Maar dan nog weet je nooit hoe de dingen uitdraaien voor je ’t hebt gedaan, dus in de aanloop naar mijn eerste solo-optredens heb ik ’s nachts wel eens wakkergelegen ‘wat als het een ramp wordt, en iedereen het haat, of me uitlacht?’ Ik had een levendige verbeelding van hoe dat kon gaan, maar het is gelukkig heel goed verlopen. Er staan ondertussen nog wat concerten op de planning, en dat is goed, want optreden was altijd al één van de redenen waarom ik aan deze plaat begonnen ben. Blur toert zo onregelmatig, terwijl live spelen net een van prettigste kanten van het muzikantschap is. Het is ok om in de studio te zitten hoor, maar voor een publiek staan maakt het pas echt de moeite, dus ik heb projecten nodig die me die kans geven.”

Jij bent dus niet degene die Blur al die jaren thuishoudt?

“Oh, maar daarvoor kun je niet één iemand met de vinger wijzen hoor. Niemand van ons weigert te touren, we zijn ons er gewoon van bewust dat we al lang bezig zijn, en al veel gedaan hebben. We hebben Glastonbury al geheadlined en dat soort zaken, sommige dingen zelfs meerdere keren, dus als we nog eens met ons vier willen buitenkomen moet het op een manier zijn die het fris en boeiend houdt. Tegenwoordig is dat dan meestal een optreden. We zijn opnieuw samengekomen toen we in 2009 het aanbod kregen om als eerste band in Hyde Park te spelen, daarna kwamen de Olympische Spelen in Londen en het telefoontje of we het slotfeest wilden headlinen. Natuurlijk! Daarna schreven we bijna per ongeluk een nieuwe plaat, en dus konden we die live promoten, en volgende zomer is de reden dat we de kans kregen om in Wembley Stadium te spelen. Dat hebben we nog niet gedaan, en zal ons ook niet lukken met één van onze vele andere projecten, dus dat hebben we niet laten passeren. Maar wat we niet willen is bezig blijven gewoon omdat het zo hoort. Dat hebben we in het verleden gedaan, en dat is fout gelopen. We hebben ruzie gekregen, de band is daardoor geïmplodeerd en nu we opnieuw vrienden zijn willen we dat vooral zo houden en niet de fouten uit het verleden herhalen.”

Plannen jullie deze zomer iets te doen rond de dertigste verjaardag van Modern Life Is Rubbish?

“Oh is die dertig dan? Ik heb soms de indruk dat er altijd wel ergens iets valt te vieren uit het verleden. Een paar jaar terug was Parklife ook al vijfentwintig jaar oud. Ik vind dat meer iets voor het marketingdepartement van de platenfirma.”

Modern Life… was een plaat die het Brits-zijn bezong, en de start betekende van de Britpopgolf. Zou je zeggen dat het in de achteruitkijkspiegel het zaadje heeft geplant voor de nationalistische trots die tot Brexit leidde?

“Natuurlijk niet! Er wordt over die plaat altijd het verhaal opgehangen alsof die het Brits-zijn bejubelde, maar dat was niet het geval. Het was een album óver Brits-zijn, dat wel, die ontstaan is uit een zes maanden durende tour door de Verenigde Staten die grotendeels vreselijk is verlopen. Het was de eerste keer dat we zo lang weg van huis waren, en dat zette heel scherp wat we fijn vonden aan onze afkomst en wat niet. Dat perspectief maakte ons daar zeker niet minder kritisch over; al dat vlagzwaaien van de Britpop moest nog komen. Dat was alweer meer marketing – dit keer bedacht door de kranten – waar wij niéts mee te maken wilden hebben. Als je ’t wil hebben over de oorzaken voor Brexit moet je meer kijken naar de Europese verkiezingen van kort voor het referendum, en hoe Nigel Farages UKIP daar scoorde. Door onze belachelijke mediaregels kregen ze plots veel meer zendtijd en hebben ze hun leugens kunnen verspreiden.”

“Niemand van ons wil niet met Blur touren, er is gewoon een goeie reden voor nodig”

“Het ging ons in de jaren negentig niet om nationalistische trots. Ik zou eerder zeggen dat er toen een soort Britse opluchting was. We waren in de jaren zeventig, toen onze economie instortte, een internationale paria geworden en bleven dat ook in de eighties. We waren de zieke man van Europa. Tel daarbij dat Britten traditioneel veel schaamte torsen over hun rol in de slavenhandel in het Britse Rijk, dat de Union Jack was gekaapt door extreemrechts. Toen Tony Blair in 1997 de boel overnam met zijn Cool Britannia voelde dat als een bevrijding: eindelijk bracht ons Brits-zijn ons niet meer in verlegenheid! Maar trots? Wij zijn veel te gereserveerd om écht trots over iets te zijn. Al vind ik het wel interessant dat het vanuit het buitenland toch zo leek. Misschien was het wel zo. Er zijn een paar momenten geweest, waaronder de sixties met Lulu en de Mini Cooper en zo, dat Groot-Brittannië plots cool was, en de nineties waren daar zeker een van. Waarna we opnieuw zijn teruggezakt naar belachelijk oncool-zijn. Laten we zeggen dat we volgens mij de tweede minst-coole natie in de wereld zijn.”

Je hebt het op “Devil’s Island” ook over die jaren zeventig.

“Ik ben opgegroeid in dat decennium – het was vreselijk, een donkere tijd. Extreemrechts stak de kop op, er was maatschappelijk veel onrust met massale stakingen, economische rampen, en we moesten gered worden door het IMF. Ik zag de parallellen met toen; we stevenen opnieuw op zo’n crisis af. Het is ondertussen zo lang geleden dat mensen denken dat het niet meer kan – een economie die instort, uiterst rechts dat opmarcheert. Onze generatie is opgegroeid zonder oorlog; we namen de vrede voor lief en zo misten we alle knipperlichten over Rusland, over rechts, … Weet je, vrede is als een huwelijk – als je er niet aan werkt, dan gaat het fout. Met “Devil’s Island” wilde ik op die echo’s wijzen. Maar verder is Radio Songs een best vrolijk album, hoor!”

Laatste vraag: als kind wilde je je ouders pesten door doedelzak te leren, maar daarvoor bleek je toch eerst man te moeten worden. Heb je het instrument ondertussen opnieuw opgepikt?

(lacht) “Neen, en dat betreur ik, want het is een fascinerend, interessant instrument. Erg krachtig ook. Ik hou nog altijd van doedelzakmuziek, maar ik heb het nooit meer proberen te spelen. Voor een fotoshoot heb ik er nog eens een vastgehad, maar dat was het. In de lockdown heb ik wel geprobeerd om trompet te leren spelen, maar dat ging me niet goed af, moet ik toegeven. Ik vrees dat je daar op je tiende mee moet beginnen om het echt onder de knie te krijgen.”

Blur staat op dinsdag 8 augustus op de Lokerse Feesten.

https://www.facebook.com/rowntree.david/

https://www.instagram.com/davidrowntree/

Reacties